Responsflexibiliteit

De oorspronkelijke Griekse betekenis van het woord ‘trauma’ is ‘wond’. Het is in het perspectief van PTSS dus niet de kinderreanimatie waar je bij komt. Of de motorrijder van 20 die onder jouw handen uit het leven glijdt. Het is de verwonding die je aan de binnenkant zelf oploopt. De psychische verwonding.

In de vorige blog schreef ik, dat bovenstaande manier van kijken naar “trauma” confronterend en helpend tegelijk kan zijn. Helpend, omdat een wond die je van binnen oploopt, kan genezen. Het is dus een hoopvolle manier van kijken naar wat je hebt meegemaakt en wat het met je heeft gedaan.

Confronterend, omdat dit werk mij psychisch kan verwonden. Dat voelt kwetsbaar en roept bijna automatisch de reactie op om me niet te laten raken. Mezelf onkwetsbaar opstellen dus. Laat dat nu één van de mindfucks van ons werk zijn. Want als íets op de lange termijn niet psychisch beschermend is, is het wel ‘onkwetsbaarheid’.

Op deze confronterende kant van de gekozen definitie van trauma wil ik in deze bijdrage ingaan.

Een tijd geleden was ik aan het werk op de snelweg. Er was een ongeluk gebeurd, waarbij één slachtoffer reanimatie behoeftig was. Met twee ambulances, brandweer, politie en het MMT deden we ons werk. Toen ik niet veel meer kon bijdragen aan de reanimatie, ben ik naar de vrachtwagenchauffeur gelopen die een paar honderd meter verderop op op de vangrail zat. Ik stelde mezelf voor en vroeg hoe het met hem was. Zijn antwoord: “Ik ben echt oké. Hoe is het met jou?”

We raakten kort in gesprek. Hij vroeg zich hardop af hoe wij ons werk zo konden doen en dan aan hem vragen hoe het met hem ging. Wij ontfermden ons immers over een ernstig gewond slachtoffer. En dat soort dingen deden we heel vaak. Dat ik kwam vragen hoe het met hem ging, raakte hem.

Zijn reactie raakte mij. Hij zag geen ‘geüniformeerde hulpverleners, die met hun technische vaardigheden een strakke reanimatie draaiden, om weloverwogen en in goed overleg de reanimatie na verloop van de protocollaire tijd te staken om vervolgens hun spullen op te ruimen, terug te rijden naar de post, kort met elkaar te spreken of de patiënt alles had gekregen waar die recht op had, koffie te drinken, om bij de volgende melding weer op pad te gaan.’

Hij zag mensen. Mensen, die zich vrijwillig voor hun werk iedere keer weer blootstellen aan iets zo schokkends als waar hij als professioneel chauffeur, buiten zijn keuze en schuld om, uit het niets mee was geconfronteerd. En hij kon zich niet voorstellen hoe ik kon zeggen, dat het goed met me ging.

Toen we wegreden van het mortuarium heb ik mezelf dat ook afgevraagd. “Hoe kan het toch, dat ik nu overtuigd kan zeggen, dat het goed met me gaat? Wat moet ik dan meemaken om dat niet te kunnen zeggen? Of werkt het niet zo?”

We buigen weer even af richting de psychiatrie.

In de generieke module acute psychiatrie (GMAP) is een nuttig overzicht opgenomen, waarin beschermende en uitlokkende factoren voor een crisis worden beschreven. Dit overzicht is goed te gebruiken, wanneer je bij een patiënt komt, die in een psychische crisis is geraakt. Je kunt kijken welke uitlokkende factoren een rol spelen in de crisis en waar mogelijk bepaalde factoren wegnemen (als hard geluid bijvoorbeeld een uitlokkende factor is, kun je de politie even met de buurman laten praten over de muziek die door de muren heen schalt). Als een patiënt van zichzelf weet, dat hij baat heeft bij een gesprek met zijn moeder, dan kun je kijken of dat te regelen valt. Soms heeft een patiënt een crisiskaart, waarop deze informatie beschreven is.

Deze beschermende en uitlokkende factoren staan beschreven in de GGZ Standaarden. Die standaarden, waarin PTSS beschreven staat als diagnose, waarbij een significante lijdensdruk of beperkingen in het functioneren in het werk of sociale leven wordt ervaren.

Kunnen we als beroepsgroep dan ook voor onszelf ons voordeel doen met die beschermende en uitlokkende factoren? Ik denk van wel en heb het lijstje met beschermende en uitlokkende factoren een beetje bijgebogen naar het vak van ambulanceprofessional.

Voorbeelden van beschermende factoren:

  • een goede hechting in je vroege jeugd. Een langdurig ervaren gevoel van veiligheid in de tijd dat je brein zich ontwikkelde.
  • Een stevige identiteit: je weet wie je bent en waarvoor je staat. Je accepteert jezelf en vanuit een gezond zelfrealisme ga je zorgzaam met jezelf om.
  • Veerkracht in je thuissituatie. Er is een positieve kijk op de toekomst, soepelheid van ideeën, vaste dagelijkse gewoontes, een kleine groep goede vrienden.
  • Goede beheersing van de vaardigheden die bij ons vak horen en afdoende parate kennis.
  • Een team, waarin je jezelf niet beter hoeft voor te doen dan je bent. Niet als mens en niet als professional.
  • Een team, waarin je je niet klein hoeft te houden om geaccepteerd te worden (ook niet als leerling).
  • Een teamleider, die je het gevoel geeft, dat je wordt gezien en gewaardeerd als mens.

Voorbeelden van uitlokkende (of kwetsbaarheid) factoren:

  • Een wankele identiteit. Je twijfelt over jezelf en schommelt heen en weer tussen zelfvertrouwen en het iedere keer toch niet perfect blijken te zijn.
  • Je cijfert jezelf weg voor anderen.
  • Een stressvolle thuissituatie. Veel spanning met partner, kinderen, buren. Of juist het ontbreken van sociale contacten. Weinig vaste, gezonde gewoontes.
  • Onregelmatig werken, waarbij je chronisch slaaptekort opbouwt.
  • Onderdeel zijn van een team, waarin je niet wordt geaccepteerd als je gewoon jezelf bent.
  • Een team waarin vertrouwen, gezonde conflicten, betrokkenheid, verantwoordelijkheid en resultaatgerichtheid schitteren door afwezigheid.
  • Veelvuldige blootstelling aan ingrijpende of schokkende ervaringen.

Dit zijn zowel persoonlijke, als werk gerelateerde factoren. Deze opsomming is natuurlijk verre van compleet, maar geeft een denkrichting als we nadenken over het voorkómen van PTSS.

Toen ik tijdens mijn opleiding tot ambulancechauffeur voor het eerst spoed mocht rijden in Amsterdam, werden we tijdens een spoedrit richting een adres in de Bijlmer op de kruising bij het AMC vol in de flank gereden. De ambulance was total loss, er waren geen gewonden. Ik had me keurig aan de brancherichtlijnen gehouden, goed gekeken en toch was het mis gegaan. Dit leverde me behalve de tijdelijke bijnaam ‘TotalLars’ ook een aantal BOT (bedrijfsopvangteam) gesprekken met een ervaren collega op, aangezien het een ingrijpende ervaring was geweest.

In het laatste gesprek sprak deze zeer gewaardeerde collega de voor mij memorabele woorden: “Lars, dit werk verandert je. Het hoe is voor iedereen anders , maar dit werk verandert je als persoon.” Het was een oordeelsvrije constatering. Het was niet goed of slecht, dat je verandert door dit werk. Het gebeurt.

Ik ben een aantal jaar verder en herhaal zijn woorden in gesprekken met studenten op de Academie regelmatig. “Dit werk verandert je als persoon.” Zonder daarbij slechts in te zoomen op gruwelijke beelden die op je netvlies terecht komen, verandert je belevingswereld ook in breder perspectief. Mijn vrouw en kinderen kunnen je precies vertellen hoe het mij heeft veranderd. Overigens, vooral in positief opzicht.

Als, zoals eerder gezegd, een houding van onkwetsbaarheid geen psychische bescherming biedt op lange termijn en het vak je bijna per definitie verandert, hoe houd je dan grip op die verandering?

Vanuit de psychologie wordt ons een begrip aangereikt, waarmee we de aard van de verandering bij onszelf vrij aardig kunnen peilen.

Rollo May, psycholoog, schreef in zijn boek The courage to create: “Vrij zijn betekent dat we in staat zijn om na een prikkel even met onze reactie te wachten en in die pauze een reactie te kiezen die we willen laten zien.” Responsflexibiliteit dus. Hoe groter deze is, hoe groter de vrijheid om jezelf te zijn.

Deze vraag is misschien helpend om te reflecteren op je persoonlijke verandering door het werk: “Hoe responsflexibel ben ik?”

We kennen het begrip responsflexibiliteit in ons vak erg goed. Of in ieder geval het ontbreken ervan. We noemen het: ‘Kort lontje’ en hanteren het als alarmsignaal dat de ellende van het werk zich teveel opstapelt, of dat een casus ‘teveel bij je binnen is gekomen’.

Het is slechts één uitingsvorm van een beperkte responsflexibiliteit. Het wordt interessanter, als je voor jezelf eens gaat kijken of je de vrijheid ervaart om de reactie te geven op iedere willekeurige situatie, die de beste versie van jezelf zou willen geven.

Een collega zegt aan de koffietafel iets over een casus waar hij niet bij was en brandt met schijnbaar gemak de betreffende collega’s af. Die collega’s zijn er, voor de goede orde, niet bij. Jij zit aan tafel en knikt automatisch mee. Meer niet. Achteraf heb je hier spijt van, want je vond het niet oké wat er gebeurde en je vindt dat je dat had moeten zeggen.

Een geringe responsflexibiliteit kan voortkomen uit trauma dat is opgelopen voordat iemand ambulanceprofessional werd, uiteraard. Ook dan is het een waarschuwingssignaal.

Tot slot van deze bijdrage een beschermende factor, die in ons vak zit ingebakken. We scoren met ons beroep namelijk zeer hoog in het ‘demand-control model’ van Karasek.

Karasek maakte dit model met maar twee variabelen om risico op werkstress te meten: de taakeisen aan de ene kant en de regelmogelijkheden aan de andere kant. Als je werk hoge taakeisen aan je stelt en je hebt daar grote autonomie bij om het uit te voeren, veel regelmogelijkheden, dan is het risico op werkstress klein en daagt het je uit om te leren.

Werken op een ambulance draagt deze twee variabelen volledig met zich mee! De omstandigheden waarin we terecht komen, stellen hoge taakeisen. We moeten in korte tijd vlotte beslissingen nemen met mogelijk grote consequenties. We hebben daarbij een protocol dat onze regelmogelijkheden bepaalt, maar waar we beargumenteerd vanaf mogen wijken. In mijn opleidingstijd antwoordde mijn werkbegeleider, toen ik vroeg of we wel om mochten rijden met de patiënt om even gedag te zeggen bij haar dochter: “Er zijn twee mensen die bepalen hoe we ons werk doen. Mijn collega en ik in dit busje.”

Dat betekent, dat de aard van ons werk dus ook een mentaal beschermende kant heeft.

In het volgende deel wil ik ingaan op een uitlokkende factor, die de andere kant van dezelfde medaille blijkt.