In een aantal bijdragen heb ik gezocht naar antwoorden op de vraag uit de titel.
Een secundaire arbeidsvoorwaarde is het niet, maar het ambulancevak heeft wel degelijk grote impact op je mentale gezondheid. Deze impact kan zowel positief als negatief zijn. Dit vraagt van ons als beroepsgroep dat we werken aan onze eigen mentale veerkracht en veiligheid.
Aanleiding voor het schrijven van deze bijdrage was de 2Doc documentaire “Blauw Licht” en het bijbehorende artikel in het NRC. De titel van dat artikel luidde: Wie zorgt er voor de ambulancebroeder die net een kind heeft zien sterven?
Het antwoord op die vraag moet denk ik zijn: Wij.
Wij zorgen voor die ambulancebroeder. En wij, dat is in eerste instantie de beroepsgroep zelf. Dat is de ambulancebroeder zelf die net een kind heeft zien sterven. Dat zijn de collega’s, leidinggevenden, directies. Dat is een cultuur waarin mentale veiligheid en flexibiliteit in het DNA zitten. Een cultuur waarin de mens achter de hulpverlener wordt gezien, gehoord en gewaardeerd. Waar aandacht is voor krachtige kwetsbaarheid. Waar soft skills worden aangeleerd om een balans tussen extreem werk en extreem ontspannen te creëren. Waar aandacht is voor optimale voorbereiding op het vak door opleiding en voortdurende training. Waar nazorg altijd beschikbaar is.
En wij is in tweede instantie de maatschappij. Dai Carter noemt de geüniformeerde hulpverleners terecht ‘dienders van de maatschappij’. Wanneer één van ons het werk (tijdelijk) niet meer kan doen, dan hoort er naast de collegiale ondersteuning ook van overheidswegen gefinancierde steun te zijn. Voor gepensioneerde collega’s en voor collega’s die (tijdelijk) arbeidsongeschikt zijn geraakt.
Deze twee wij-vormen van zorg voor de hulpverlener zijn komende jaren zacht gezegd voor verbetering vatbaar. Ik zet me er graag voor in.